Nederlandse historische bronnen 8
(1989)–Anoniem Nederlandse historische bronnen– Auteursrechtelijk beschermd[1929]Berlijn, 18 januari 1929Schacht, die de laatste dagen wegens griep in bed was geweest, doch nu een paar dagen op is, belde mij op om te zeggen, dat hij niets te doen had en graag eens wilde praten. Ik ging naar hem toe en bleef er anderhalf uur. Over de taak van de commissie en de mogelijke resultaten zeide hij dadelijk niet te willen spreken. Wel echter, zooals hij zeide ‘um das Komitee herum’. De benoeming van Morgan acht hij goed en niet goed. Dwight Morrow is echter veel meer staatsman. Hij kan zich echter begrijpen, dat Young een bankier naast zich zou willen hebben en dan was Morgan's bank aangewezen alsmede de eerste partner van het huis. Dat Gilbert | |
[pagina 111]
| |
veel tot de benoeming bijgedragen had geloofde hij zeer zeker niet. In het algemeen was hij over Gilbert weinig te spreken. Alle informaties uit het buitenland ontvangen wezen erop, dat niet alleen in Londen, maar ook in New York en Washington de eenzijdigheid van het rapport door velen wordt ingezien. Het doet hem leed voor Gilbert, omdat hierdoor ook aan de onpartijdigheid der Amerikanen afbreuk is gedaan. Bovendien is de algemeene indruk, dat Gilbert zich ook door persoonlijke motieven zeer sterk heeft laten leiden bij zijne actie voor het tot standkomen eener herziening. Hierdoor is een eventueel niet bereiken van een definitief resultaat een persoonlijk échec voor Gilbert, wat zonder moeite vermeden had kunnen worden. - - -Ga naar voetnoot202 - - -Ga naar voetnoot203 Schacht begon met te zeggen, dat wanneer een definitieve solutie bereikt wordt, inderdaad alle controle moest worden afgeschaft. Hij gaf echter oogenblikkelijk toe, dat het in dat geval, indien geen andere maatregelen genomen werden, met de algeheele zelfstandigheid van de Reichsbank gedaan zou zijn. De regeering zit slechts te wachten om haar oude macht te hernemen, en een wetswijziging in dezen geest zou bij 90% van de Rijksdagleden volledige instemming vinden. Hij meent hierom, dat ook in het geval van een volledig resultaat de zelfstandigheid der Reichsbank internationaal gewaarborgd moet worden in dien zin, dat de Duitsche regeering dit beginsel bij het nieuwe protocol uitdrukkelijk zal hebben te erkennen. Overigens wilde hij wel zeggen, dat juist om deze reden er in de Reichsbank een heel sterke strooming was om handhaving, niet alleen van den Generalrat, maar ook van den commissioner. In het algemeen was het zijne stellige overtuiging, dat het zeer verkeerd zou zijn indien het neutraal element uit het plan verdween. Integendeel, dat Dawesplan was een eenzijdig opgelegd plan met uitvoeringsorganen van de Entente. Nu werd op gelijken voet gezamenlijk onderhandeld en behoorde het resultaat te zijn, een veel sterker neutraal element in de uitvoering. De Amerikanen hebben dit neutraliteitselement meermalen voor zich opgeeischt. Daargelaten nog, dat zij indirect de grootste belanghebbenden zijn, blijkt ook uit het laatste rapport van Gilbert duidelijk, dat deze neutraliteit ver te zoeken is. Schacht komt bovendien meer en meer tot de overtuiging, dat alleen in hoogst enkele gevallen en op den basis van een volkomen vertrouwdheid met de andere Europeesche talen een Amerikaan wezenlijk Europa begrijpen kan. Ook Schacht is overtuigd, dat al heel spoedig, zeg na een paar weken, blijken zal of overeenstemming te verkrijgen is. Is dit niet het geval en beperkt men zich tot enkele kleine veranderingen, dan kan de zaak vrij gauw afgeloopen zijn. Komt men echter wel tot overeenstemming, dan zal het neerleggen dezer overeenstemming in de noodige wetswijzigingen nog heel wat tijd nemen. Morgan en Young kunnen dan echter als zij willen middelerwijl naar Amerika teruggaan en behoeven alleen voor de slotvergaderingen weer terug te komen. - - -Ga naar voetnoot204 | |
[pagina 112]
| |
Berlijn, 19 januari 1929Schacht vraagt mij om half elf bij hem te komen en leest mij een telegram voor van den ambassadeur in AmerikaGa naar voetnoot205 via den jongen Weismann, waarin staat, dat Gilbert aan verschillenden verteld heeft, dat Schacht nog steeds het idee dat Duitschland niets betalen kan propageert en tevens na Gilbert's vertrek de campagne tegen diens rapport veranlasst heeft. Schacht was door dit telegram zeer getroffen en had reeds een uitvoerig antwoord opgesteld, waarin hij precies uiteenzette, hoe hij op den 19den met Gilbert een laatste gesprek gehad heeft waarbij, al zijn geen cijfers genoemd, beiden toch in principe elkaar tamelijk genaderd waren: dat hij daarna op 22 december, 2 dagen voor Gilbert, Berlijn voor St. Anton verlaten had en terugkomend dadelijk met griep te bed heeft gelegen en nu pas weer begint op te staan. Verder zeide hij zich met dergelijk Geschwätz niet te willen inlaten en trouwens niet te gelooven, dat Gilbert dit had gezegd. Ik zeide hem, dat ik dit laatste op den voorgrond zou willen stellen. Het niet willen betalen kan misschien samenhangen met de bewuste geschiedenis in Bad-PyrmontGa naar voetnoot206, die, zooals ik Schacht reeds vroeger bij gelegenheid al eens vertelde, Gilbert niet onbekend gebleven is. Overigens zeide ik Schacht, dat ik dit zinnetje over het Geschwätz eruit zou laten. Schacht's stemming was niet aldus, waarop ik hem zeide, dat men zich in het gesprek rustig kan laten gaan, doch op schrift altijd aequo animo moet zijn. Schacht's reactie hierop was: ‘Als ge Horatius erbij haalt, dan denk ik aan wat anders’ en hij reciteerde de geheele ode beginnende met: ‘Justum et tenacem propositi virum’, etc.Ga naar voetnoot207. Na de slotzin: ‘Impavidum ferient ruinae’Ga naar voetnoot208, zeide ik: ‘Ja, ruinae’! waarop Schacht: ‘Ist nicht alles schon eine Ruïne hier’? Ik zeide, dat ik mijn Horatius niet zoo kende als hij, maar dat deze zich ook wel eens anders had uitgelaten en zelf zeker nooit met zulk een wind op de Adriatische Zee uitgevaren zou zijnGa naar voetnoot209. Schacht is inderdaad door dit telegram zeer getroffen. Tenslotte, zooals hij zeide, kan op deze manier bereikt worden, dat een man als J.P. Morgan mijne woorden niet voor hun volle gewicht neemt. De oorzaak zoekt hij geheel bij Shepard Morgan. Ik zeide hem, dat ik mij reeds had afgevraagd, of het niet goed was dat ik eens naar dezen toeging, doch dat voor zoover ik wist hij niet in Berlijn was en eerst over eenige dagen terugkwam. Schacht wilde hem ook eens spreken. ‘Gilbert trouwens weet wel beter, dan dat ik niets zou willen betalen’. De eenige cijfers, | |
[pagina 113]
| |
die ooit tusschen Schacht en de LuisenstrasseGa naar voetnoot210 gevallen zijn, is, dat Jay eens bij hem gekomen is en hem gevraagd heeft wat hij denken zou van een bedrag tusschen 6 en 8 milliard $. Schacht had gezegd, dat dergelijke bedragen uitgesloten zouden zijn en heeft tegen Gilbert zelf later nog eens gezegd: ‘The figures you have in your mind are much too high’. Verder meent Schacht, dat de regeering en met name Hilferding bij Gilbert een verkeerden indruk moeten hebben gewekt. Hilferding is veel te slap en belooft dingen, die hij toch niet houden kan. Is het bedrag te hoog en komt er hier een campagne, die zich uiteraard op het levensniveau der arbeidersbevolking zal toespitsen, dan kan een socialist nog minder onderteekenen dan een man van rechts. Een krachtige regeering is helaas in Duitschland op het oogenblik niet te bereiken. Komt men tot overeenstemming, dan zal interne reorganisatie het eerste doel moeten zijn. Een van de zwakke punten van de tegenwoordige Duitsche staatsregeling is b.v. het ontbreken van een senaat. | |
Berlijn, 1 februari 1929's Avonds diner bij Popitz, alwaar zoowel Schacht als Hilferding alsmede verschillende andere ambtenaren van het ministerie van financiën en oudambtenaren. Lang gepraat met Frau Hilferding, die 4 kop koffie dronk en zeer veel sigaretten rookte, ten deel medisch; overigens was belangrijk, dat zij mij ronduit zeide, dat de positie van Stresemann ten volle en die van haar man en het heele kabinet voor een groot deel afhing van het welslagen van de reparatiebesprekingen. Komt er een solutie, dan zal men Locarno prijzen als de wegbereider, waardoor de atmospheer gecleared is, komt er geen resultaat, dan ligt Locarno heelemaal tegen de vlakte. | |
Berlijn, 7 februari 1929's Middags om 6 uur nog een oogenblik bij Schacht geweest om hem goedendag te zeggen voor zijn vertrek naar Parijs hedenavond. Schacht was goed gemutst en zeer tevreden over de besprekingen van de laatste twee dagen met de Duitsche gedelegeerdenGa naar voetnoot211. - - -Ga naar voetnoot212 Ik zeide hem nog nadrukkelijk, dat, alhoewel ik gaarne bereid was om, in geval men het wenschte, naar Parijs te komen, er vooral voor te zorgen, dat ik niet als getuige naast en in zekeren zin tegenover Gilbert werd gesteld. Dit zou niet alleen voor mij tegenover Gilbert niet aangenaam zijn, doch bovendien de | |
[pagina 114]
| |
Duitsche zaak geen goed doen. Schacht had gisteren nog een bezoek van Morgan gehad, dat echter niets speciaals had gebracht. Alleen had Morgan gezegd, dat hij de kans, dat uit Parijs iets goeds voortkwam, op 99% schatte, wat Schacht tot 50% had teruggebracht, een cijfer, dat bij iemand, die zelf de onderhandelingen moet gaan voeren, goede moed geeft. Schacht vertelde mij nog, dat hij even tevoren een uitvoerig gesprek gehad had over het budget met den tegenwoordigen budgetreferent, Herr von Krosigk Graf SchwerinGa naar voetnoot213. Wij ontmoetten hem bij Popitz en mij werd toen verteld, dat hij door een ouden bloedverwant, Graf Schwerin, geadopteerd was geworden en daardoor deze merkwaardige naamsverbinding bezat. Hij maakte op mij een zeer flinke, alhoewel lichamelijk eenigszins zwakke impressie. Schacht had uit zijn uiteenzettingen een zeer sombere indruk gekregen van de financieele vooruitzichten. Gaat het zoo door, dan zullen voor 1929 nog meer nieuwe belastingen moeten worden geheven, terwijl de kaspositie van het rijk er uitermate droevig uitziet. Op het oogenblik is het met kunst- en vliegwerk gedekte kastekort ongeveer 600 millioen RM, over drie maanden zal het 1100 millioens zijn, o.a. doordat de belastingen in dezen tijd traag vloeien. Dit is geen kleinigheid en de arme man weet niet, waar het geld te vinden. De grens van 400 millioen RM schatkistbiljetten is reeds lang overschredenGa naar voetnoot214. Ten slotte wenschte ik hem goed succes en namen wij op eenigszins ‘feierliche’ wijze afscheid. Ook Vocke kwam in de loop van den dag nog even bij mij om mij goedendag te zeggen. Alles samen gaan er ongeveer 25 menschen mee. | |
Berlijn, 28 februari 1929Terug op de bank, alwaar lang gesprek met Dreyse. Men is uiteraard zeer vol van Parijs en Dreyse wou niet veel zeggen, doch het is mijn stellige indruk, dat men pessimistischer is dan een tijd geleden. Inderdaad ging Schacht er heen in het gevoel, dat hij de heeren wel overtuigen zou. Dit gevoel is blijkbaar belangrijk gedaald. | |
Berlijn, 4 maart 1929's Morgens langdurig bezoek bij Gilbert. Ik vertelde hem van de ultimo en hij zeide het een en ander over Parijs. Het standpunt, dat de anderen innemen, is thans, Schacht rustig te laten doorpraten tot hij exhausted is en dan aan de cijfers te beginnen. Schacht heeft zijn positie echter geen goed gedaan. Wat hij zegt, is | |
[pagina 115]
| |
natuurlijk verstandig, doch hij maakt op allen den indruk van den man, die het gevoel heeft het alleen te weten en die meent, dat het hem wel gelukken zal de anderen klein te krijgen. Schacht heeft het hier in Duitschland blijkbaar te gemakkelijk. Young zeide, dat hij desnoods wel tot Paschen op deze manier wil doorgaan. Men vreest een weinig, dat Schacht door een krachtig neen zich hier een heldenpositie wil verschaffen, waarvan hij wel begrijpen moet, dat die maar voor een paar weken zou zijn. Een werkelijke positie krijgt hier de man, die, na alles gedaan te hebben, wat hij kan, tenslotte een redelijk bedrag accepteert. Ik zeide Gilbert, dat al deze dingen op den avond voor Schacht's vertrek tusschen ons ter sprake waren geweest en noemde daarbij ook de odes van Horatius, die daarbij een rol gespeeld hadden. Gilbert verwacht, dat het nog wel eens tot een Krach zal komen en Schacht misschien nog wel eens een paar dagen hier komt. Voorloopig meent hij echter, dat een solutie wel te bereiken zal zijn. Hij vertelde een mooi grapje van Francqui, die een paar dagen geleden op Young, J.P. Morgan, Revelstoke en Stamps, zooals hij hem noemt, was afgekomen en Young gevraagd had, of zijn great-grandmother nog leefde. Young had verwonderd neen gezegd, waarop Francqui gezegd had: neem aan, dat zij nog leefde en u haar vertelde, wat u hier per dag in de Ritz verteert: ‘She would fall stone-dead’! Wanneer over 20 jaar de menschen hooren, dat jij Young, J.P. Morgan, Revelstoke, Stamps en Francqui hier 4 weken en meer van hun kostbaren tijd verdaan hebben over de vraag, of Duitschland 500 millioen RM meer of minder zal betalen: ‘They will fall stone-dead’! Ik vertelde hem het grapje, dat hier in de pers gecirculeerd heeft, nl. dat een van de vreemde leden Schacht na een van zijn vele eindelooze redevoeringen gezegd had: ‘Mijnheer Schacht, als u zoo doorgaat, dan zitten wij hier nog 40 jaar en dan heeft u een mooie witte baard’! Waarop Schacht geantwoord zou hebben: ‘Ik scheer mij iederen morgen zelf’! Gilbert had het memorandum van Stamp gelezen na zijn eerste vruchtelooze gesprek met Schacht. Schacht had hierbij 800 millioen RM aangebodenGa naar voetnoot215, waarop Stamp gezegd had, dat van andere Duitsche zijde wel eens grootere bedragen genoemd warenGa naar voetnoot216. Schacht had hierop geantwoord, dat dat de politici waren en dat het daarom zoo goed was, dat de anderen nu eens de Duitsche Wirtschaftler voor zich hadden, die een beter begrip had van Duitschlands capacity en die niet met zijn eigen positie had te rekenen. Stamp had Hilferding en Stresemann genoemd, waarop Schacht gezegd had, dat Hilferding er niets van begreep en dat Stresemann een perfect fool was. Het lag voor de hand, dat zij op die manier niet verder waren gekomen. - - -Ga naar voetnoot217 | |
[pagina 116]
| |
Berlijn, 19 maart 1929's Morgens aan Dreyse een exemplaar van de Duitsche vertaling van het resumé van mijn rede gebracht. Zooals ik wel wist, is hij vooral geen voorstander van al te nauwe samenwerking der centrale banken. Wij praten nog een oogenblik door over Parijs en ik zeg hem, zooals ik ook gisteren aan McGarrah zeide, dat de taak, die de nieuwe bank zou hebben als centrale van de centrale banken mij eigenlijk voortdurend minder duidelijk wordt, vooral indien aan haar de verleening van tijdelijke credieten aan de centrale banken in handen zou worden gegevenGa naar voetnoot218. Dit zou ertoe leiden, dat telkenmale de oogenblikkelijk zwakken over dit fonds zouden disponeeren en dusdoende discontoverhoogingen en andere maatregelen kunnen uitstellen, terwijl, indien er ooit weer in een land inflatie komt, men er mitsdien zeker van zal kunnen zijn, dat de centrale er voor een groot bedrag bij betrokken zal zijn. Alle plannen van credietverleening aan groote werken, zoals b.v. in China enz. lijken mij uitermate gevaarlijk. Men zou het geschreeuw eens horen, indien een dergelijke bank groote verliezen leed. Wat de verdere taak van de bank aangaat, zal zij in hoofdzaak bestaan uit een vereenvoudigde administratie, zooals Gilbert thans heeft. Geen groote rapporten over Duitschland meer! Het eenige nieuwe zou zijn de voorbereiding van emissies, maar dit uitsluitend als trustee; de emissie zelf zou toch door een internationaal syndicaat van bankiers hebben te geschieden. Een groot gevaar is, een dergelijk lichaam een groot kapitaal in handen te geven, waardoor zij het gevoel zal hebben, dit rentegevend te moeten aanleggen om winsten te geven, alles uitermate gevaarlijke casus posities. Op welke rentevoet zal zij bovendien die credieten moeten geven? Zal zij die voor elk land afzonderlijk moeten vaststellen en dus het risico moeten taxeren, of wel er een soort eigen discontopolitiek op na moeten houden? Zoo zijn er tal van vragen, die in laatste instantie hun grond vinden in het kunstmatig karakter van de heele opzet. Nog vertelt Dreyse, dat hij zooeven een brief aan Norman geschreven heeft, waarin hij dezen meedeelt, sedert 1 januari in totaal ongeveer 400 millioen RM aan goud en deviezen verloren te hebbenGa naar voetnoot219. Vooral wanneer Nederland en enkele | |
[pagina 117]
| |
andere landen met hun disconto nog naar boven zouden gaan, zou Duitschland niet langer kunnen wachten. | |
Berlijn, 23 maart 1929's Morgens half elf bezoek bij Schacht. Schacht was reeds den vorigen dag uit Parijs teruggekomen, doch kon mij door voortdurende besprekingen niet ontvangen. Hij was goed geluimd, doch liet zich zeer categorisch uit over het mislukken van de Parijsche conferentie. Dat de partijen tot elkaar zouden komen op basis van een lump sum geheel vrij van Transferschutz acht hij uitgesloten. Daarvoor stonden beiderzijds de maxima en de minima te ver uit elkander. Voor een tusschenoplossing, gedeeltelijke bevrijding van de Transferschutz en voor de rest transferprotectie, voelt hij zeer weinig. Dit zou in verband met de nieuwe bank meebrengen, dat practisch de transferquaestie, in plaats van geheel in handen van vreemdelingen te liggen, aan het initiatief en daarmede aan de verantwoordelijkheid van Duitschland zou worden overgedragen. Schacht wenscht deze verantwoordelijkheid niet en acht ook met het oog op de algemeene stemming van de conferentie de kans groot, dat in dat geval eenvoudig het Dawesplan zou voortgaan. Ik zeide hem, dat ik mij dit niet kon voorstellen, daargelaten nog, dat deze voortgang dan in een zeer onaangenamen atmosfeer zou plaats vinden. Ik had van alle zijden den indruk, dat het denkbeeld van de bank reeds veel te levend was, dan dat het weder zou verdwijnen. Ik was het geheel met hem eens, dat een definitieve solutie tot een vast jaarlijksch bedrag zonder Transferschutz ver te verkiezen was en ik zeide hem, dat indien hij mijne meening wilde weten, ik het mij zou kunnen voorstellen, dat indien Duitschland thans niet een dergelijke solutie zeg op een bedrag van 1,75 milliard RM accepteerdeGa naar voetnoot220, doch de voorkeur gaf aan een tusschenoplossing, het zeer wel mogelijk was, dat men na 30 jaar tot de conclusie zou komen, dat de beslissing van 1929 niet verstandig was geweest en dat een dergelijke lump sum tenslotte voor Duitschland goedkooper zou zijn geweest. Schacht, die bij het gesprek aldoor rondwandelde, stond toen ik dit zeide naar buiten te kijken en met zijn vingers op het raam te trommelen, doch gaf geen antwoord. Ik herinner mij hetzelfde eens tegen Hilferding gezegd te hebben, die toen van duidelijke instemming blijk gaf. Ik vertelde Schacht ook nog het grapje van Francqui over Owen Young's greatgrandmother. Wij komen dan nog over de bank te spreken, waarbij Schacht zegt dat het hem spijt, dat de aanvankelijk brede opzet verlaten is. Hij gelooft nog steeds, dat als de bank maar in de hand van de allerbeste kooplui en bankiers gekomen was, zij zoodanige internationale zaken had kunnen doen, dat een groot deel van de reparatie uit de revenuen van de bank had kunnen worden betaald. Iets dergelijks zeide hij ook in de vergadering, doch ik heb dit maar niet in mijn brief | |
[pagina 118]
| |
aan Feltrinelli vermeld. Het antwoord op dergelijke schema's, en Schacht heeft er veel gehad, is altijd de vraag: ‘Kunt u mij dergelijke werken noemen, waarin niet reeds thans door de bestaande financieele organisatie kan worden voorzien’? Wij praten nog een oogenblik door over de bank volgens het thans geldende project, hetwelk inderdaad precies overeenkomt met wat ik Vissering schreef. Ik vroeg hem naar de plaats van vestiging, waarop hij eenigszins tot mijne verbazing zeide, dat Zwitserland wel in aanmerking zou komen. Het werken van Frankrijk en België voor Brussel was z.i. aussichtslos, maar vooral bij deze beide landen was een zeer sterk streven Zwitserland boven Nederland te prefereeren, en het sprak vanzelf dat op een conferentie als deze tenslotte op elk punt compromissen worden gesloten. Na de Generalrat kwam Warburg nog in het algemeen op de vorige kwesties terug. Hij zeide, dat ik toch wel zou weten, dat men mij als leider van de bank wou hebben, wat bovendien in de kranten had gestaan, waarop ik antwoordde, dat ik dat niet wist, bovendien niet geloofde en onjuischt zou achten, aangezien tegenover de Europeesche landen alleen een Amerikaan voldoende backbone heeft. Na de vergadering vroeg ik Addis wat hij dacht over de toekomstige zetel van de bank. Hij zeide mij, dat z.i. Zwitserland op het oogenblik de grootste kans had, met welke keus hij het eens was. Van Fransche en Belgische zijde werd, toen Brussel op den achtergrond raakte, zeer voor Zwitserland gewerkt en de argumenten waren in de eerste plaats die van Salter, in een brief aan Vissering genoemd, waarvoor de jongste gebeurtenissen met België als een bewijs worden aangehaaldGa naar voetnoot221. Lag toch Nederland niet zo geëxponeerd, dan zou een dergelijke opwinding, die bovendien van een niet-neutrale gezindheid blijk gaf, niet hebben kunnen ontstaan. Nederland was verder te zeer in Duitsche handen, iets wat ik lachend ontkende, waarop Addis preciseerde en zeide, dat het alleen sloeg op de allengs overheerschende positie van de Duitsche bankiers in Amsterdam en hun nauwe relatie o.a. met de Nederlandsche BankGa naar voetnoot222. Een en ander klopte geheel met wat Binnerts van Fransche en Belgische zijde hoorde. Dit gesprek vond grootendeels plaats op de gang en Addis vroeg mij of ik 's middags nog op de bank zou zijn, omdat hij graag nog eens over allerlei dingen nader wilde spreken. Daarna lunch met Sergent, Callens en Bachmann. Bachmann, die erg verkouden was, was er slechts korten tijd bij. Wij spraken zeer uitvoerig de positie in Parijs, doch veel nieuws kwam hierbij niet naar voren. Callens en Sergent vertegenwoordigden natuurlijk het Fransche en Belgische standpunt en meenden, dat Duitschland tenslotte wel over de brug zou komen. - - -Ga naar voetnoot223 | |
[pagina 119]
| |
Amsterdam, 27 maart 1929Was ik om half drie aan de Nederlandsche Bank. Vissering was er nog niet, aangezien hij eerst dien dag met den Batavier uit Londen was teruggekomen en nevel ten gevolge had gehad, dat zij pas om twee uur in Rotterdam voor de ka kwamen. Ik sprak eerst met Beaufort, Westerman Holstijn en Delprat, waarna precies om 3 uur Vissering binnenkomt. Er is een vergadering van de commissie van advies, doch Vissering geeft er de voorkeur aan met mij te praten, zoodat hij niet naar de vergadering gaat. Den volgenden morgen vertrok hij nl. voor een driewekelijksch verlof, aangezien hij zich zeer moe gevoelde. Hij was zeer dankbaar voor den brief, die ik hem een paar dagen geleden had gestuurd, en die, zooals hij zeide, alles bevatte, zoodat hij in Londen ten opzichte van de nieuwe bank niet wijzer geworden was. Ook Norman was zeer gereserveerd ten opzichte van de verdere functies der bank en ook hij had gezegd, dat de voornaamste betekenis was, dat de governors van de centrale banken elkander op deze wijze periodiek zouden zien. Norman had Vissering gezegd, dat hij tenslotte toch Amsterdam de meest aangewezen plaats achtte voor de nieuwe bank. Dit deed mij veel genoegen, omdat Addis in anderen zin gesproken had en deze mededeeling van Norman weer later was dan die van Addis. Vissering was er ook van overtuigd, dat de bank voor de Amsterdamsche geldmarkt eigenlijk niets te beteekenen zou hebben. Nederlandsch geld zou zij alleen maar nodig hebben voor de betaling van haar staff. Norman was zeer vermoeid en zou een langer verlof gaan nemen. Vissering was hoofdzakelijk naar Londen gegaan om Norman uiteen te zetten, dat de discontoverhooging in Amsterdam uitsluitend een defensieve maatregel was geweest, die men zoo lang mogelijk had uitgesteld. Norman had geantwoord, dat hij dit volkomen begrepen had en dat zijn politiek geheel dezelfde was geweest. Ging Amerika weer naar boven, dan vreesde hij ook zelf verder te moeten gaan en zou Amsterdan ook nog wel een verdere stap moeten doen. Overigens had men in Londen even weinig inzicht in de ontwikkeling in Amerika als elders. Vast staat wel, dat de speculatie op de New Yorker effectenbeurs veel meer wezenlijk fundament heeft, dan dit bij vergelijkbare speculatiegolven voor den oorlog het geval was. Ik vertelde voorts Vissering het een en ander van wat Addis mij over de kansen van de conferentie gezegd had. Ook Norman was, zooals Vissering zeide, zeer gedecideerd optimistisch geweest over de kansen op een goede uitslag. Ik ging daarna met de trein naar Rotterdam en at bij de Suermondts. 's Avonds lang en vertrouwelijk gepraat over de toekomst. Suermondt is bereid, eens in Amsterdam rond te kijken en zou mij bij een volgende vergadering van de Nederlandsche Bank wel eens vertellen, wat de resultaten waren geweest. Het plan, om naar Indië te gaan, juichte hij bijzonder toe. | |
[pagina 120]
| |
Amsterdam, 3 april 1929Ter Meulen had ik eigenlijk gehoopt al voor Paschen te kunnen spreken, doch hij is tot Goede Vrijdag in Parijs gebleven, waar hij met de auto heen was geweest en toen rustig in etappes naar Holland was gereden. Hij had mij ten eten gevraagd en om 7 uur was ik bij hem op zijn kantoor. Hij had uiteraard nieuwere gegevens uit Parijs en was sterk onderden indruk van het pessimisme in Fransche kringen. Zelfs was daar, naar hij zeide, het gevoelen, dat jl. donderdag de heele zaak mislukt zou zijn, als Owen Young niet ingegrepen had en het spreken over cijfers vermeden had. Hij zeide ook, evenals Addis, dat bij velen de overtuiging bestaat, dat Poincaré bereid is verder te gaan dan Moreau, wist ook van de uitlatingen van Gilbert over grootere bereidheid van Hilferding en Stresemann dan SchachtGa naar voetnoot224 en vroeg mij, wat er precies door Schacht op de vergadering in Berlijn gezegd was. Kortom, het bleek, dat hij zeer goed op de hoogte was. Toen ik hem vertelde, dat Addis Schacht zeer geprezen had, zeide hij: ‘Dan is hij toch wel buitengewoon vriendelijk geweest’!, want het algemeene oordeel over Schacht was, ook in Engelsche kringen, geheel anders. De eenige der Duitschers, die zich werkelijk een buitengewone sympathie veroverd heeft, is Melchior. Hij vond deze echter tot zijn schrik belangrijk verouderd en nog melancholieker dan vroeger. Het diner was goed als immer en daarna kwamen wij over de toekomst te praten. Het bleef uiteraard bij algemeenheden. Hij zeide o.a. dat hij in mij zonder quaestie den opvolger van Vissering zag, wat ik om verschillende redenen ontkende, daarbij zeggend, dat ik meende, dat hij m.i. veel geschikter zou zijn. Zijn antwoord was, dat hij te lang in het particuliere bankwezen geweest was en daardoor het winstelement een veel te groote rol bij hem speelde, dan dat hij dit zou kunnen afleggen, wat voor een centrale bank volstrekt noodzakelijk zou zijn. Daarom is het idee, eerst in een particuliere bank te gaan, voor men naar een centrale bank gaat, maar half goed. Ik spreek nog over de mogelijkheid van een nieuwe instelling met internationale deelneming, waarvoor b.v. de Warburgs, Sergent e.a. wel te krijgen zouden zijn, waarop zijn antwoord was: ‘hiervoor zult u het huis Hope steeds bereid vinden’. | |
Berlijn, 19 april 1929In den ochtend komen de berichten uit Parijs, dat de conferentie afgebroken isGa naar voetnoot225. Norris belt mij op en vraagt uit naam van Gilbert, hoe de reactie is geweest op de | |
[pagina 121]
| |
beurs en geldmarkt. Hij vertelt mij tevens van het overlijden van lord Revelstoke, wat hier aan de bank nog niet bekend was. Ik bel dadelijk Fuchs aan de beurs op en hoor van hem, dat er weliswaar een zekere teruggang is geweest, dat de Reichsbank wellicht 20 millioen $Ga naar voetnoot226 zal afgeven en een bedrag van zeg 30 millioen RM aan Privatdiskonten heeft moeten opnemen. Alles is echter zoo rustig, dat er geen bezwaar is 's middags te gaan golfspelen. Daarna kom ik nog op de bank en heb van 8.30 tot 9.30 uur 's avonds een lang gesprek met Dreyse, die vrijwel den geheelen dag besprekingen gehad heeft over de regeling van de ultimobetalingen voor het rijk. Dit is deze maand, omdat iedereen zich liquide wil houden, een nog wel zoo moeilijk probleem als verleden maand, al zijn de bedragen niet zoo grootGa naar voetnoot227. Over de reactie op Parijs vertelt hij mij niets nieuws. Zij hebben van Schacht het een en ander gehoord, doch hebben weinig hoop op hervatting van de besprekingen. | |
Berlijn, 20 april 1929's Morgens belt Jay mij op, die overhaast uit Parijs is teruggekomen. Hij vraagt mij bij hem te komen, wat ik aan het eind van de morgen doe. Hij moest dadelijk nog met Gilbert telephoneeren en vraagt mij mijn algemeene indruk van de reactie te Berlijn op het gebeuren te Parijs. Ik vertel hem verschillende details en zeg resumeerend, dat de voornaamste indruk is een groote kalmte. Direkte discontoverhooging is dan ook niet nodig, al zal zij binnen afzienbare tijd wel komen. Zooals ik later gehoord heb, is de afgifte gisteren nog belangrijk onder het eerstgenoemde cijfer van 20 millioen $ gebleven; in werkelijkheid bedroeg zij 43,6 millioen RM. Wij spraken maar kort, omdat hij dadelijk Parijs wenschte op te bellen. Mocht men inderdaad niet tot overeenstemming komen in Parijs, dan is ook Jay vrij gloomy over de toekomst hier. Hij zeide nog, dat zoowel de Engelschen als de Amerikanen eenigszins verrast waren geweest over het bedrag van 1650 millioen RMGa naar voetnoot228. Zij hadden eigenlijk een nog lager aanbod van Duitschland gevreesd. Ik was wat later naar Jay toegegaan, omdat ik gehoopt had, Dreyse tevoren nog even te kunnen spreken. Deze was echter eerst aan het eind van den morgen vrij. Hij had weer aldoor gepraat over de regeling van de ultimobetalingen van het rijk, | |
[pagina 122]
| |
wat inderdaad een buitengewoon moeilijke kwestie is. Wij praatten nog een oogenblik over Parijs, waarbij mij wel bleek, dat het in de vergadering brengen van de bekende politieke quaestie'sGa naar voetnoot229 hem ook niet in alle opzichten een juiste politiek scheen. | |
Berlijn, 29 april 1929- - -Ga naar voetnoot230 Daarna geluncht met Poole. Het was zeer goed om op deze wijze eens den anderen kant te hooren. Aan buitenlandsche zaken is men over Schacht's optreden allesbehalve gesticht. Men meent, dat hij zonder noodzaak de glazen heeft ingegooid en indien het tot een breuk moest komen, moest vooral dan gezorgd worden, dat de andere zijde overtuigd was van de goede wil van Duitschland. Poole was blijkbaar ook zeer geïnteresseerd te hooren, hoe ik thans over de positie van Gilbert dacht. Ik heb als steeds zeer waardeerend over hem gesproken, maar kon niet ontkennen, dat, mocht de zaak misloopen, een deel van het odium op Gilbert zal terugvallen. - - -Ga naar voetnoot231 Poole vertelde mij ook verschillende dingen, die wel tot de conclusie moeten leiden, dat Schacht in Parijs niet altijd even tactisch gehandeld heeft. Daarna nog een half uur met Schacht gepraat. Zooals te verwachten was, was hij geheel upset door de geconcerteerde aanval van MoreauGa naar voetnoot232. Hij sprak heel bitter over de samenwerking van centrale banken en gaf al heel weinig hoop voor een oplossing. Zijn voornaamste aandacht was gericht op de vraag, hoe het bij voortgaan van het Dawesplan met de transferprotectie gaan zou en wie opvolger van Gilbert zou worden. Hij liet zich zeer categorisch uit over de houding, die hij zich tegenover verdere transfers zou veroorloven aan te nemen en zeide in dit verband, dat hij in ieder geval de transferregeling voor de nieuwe bank niet kon accepteeren. Duitschland zal nooit anders dan in marken kunnen leveren en de rest moeten de anderen maar voor hun verantwoording nemen. Zeer scherp was hij ook over de aanvallen van de Fransche pers op zijn persoon en ook deze weet hij bijna alle aan Moreau en diens uitermate gevaarlijke medewerker Quesnay. Toch liet hij bij het spreken steeds een gaatje open voor een regeling. Ook hij sprak er over, hoe zeer Gilbert, die met Jay en Morgan in Parijs was gekomen, poogde zich in het werk te mengen. Practisch waren op het oogenblik Gilbert, Morgan en Fraser de voornaamste schrijvers van het rapport. Morgan was voornamelijk bezig met de nieuwe bank, waarvan hij of Jay, zoo voegde ik er bij, | |
[pagina 123]
| |
president moeten worden. ‘Absolut ausgeschlossen’! zei Schacht. Zelfs als de anderen wilden, zou hij hiervan een kapitale quaestie maken. | |
Berlijn, 10 mei 1929's Morgens terug in Berlijn. Langdurig gesprek met Dreyse. Ik maakte hem mijn excuses, dat ik in de laatste week niet in Berlijn was geweest. Ik heb echter verschillende malen met Berlijn getelephoneerd en was daardoor op de hoogte gebleven van de inderdaad niet zeer mooie toestand. De dekking toch was gedurig slechts een geringe fractie boven de 40% geblevenGa naar voetnoot233. Dreyse had mij willen vragen, of ik eens sondeeren wilde, wat Gilbert ervan dacht om in geval van nood de reeds getransfereerde valuta, waarvan Gilbert een reserve van ongeveer 200 millioen RM bezat, weer ter beschikking van de Reichsbank te stellen, d.w.z. reeds plaatsgehad hebbende transfereeringen ongedaan te maken. Hij had mij dit reeds een week tevoren willen vragen, doch nu had Vocke er met Gilbert zelf in Parijs over gesproken, met negatief resultaat. Ik beloofde hem, dat ik de zaak nog eens bij Jay ter sprake zou brengen, doch verheelde niet, dat het mij toescheen een maatregel te zijn, die eerst in de laatste instantie aan de orde zou kunnen komen. | |
Berlijn, 16 mei 1929Ik ga naar Dreyse toe in de eerste plaats om hem mede te deelen, zij het met vertraging, wat Jay mij gezegd had over een eventueel weder ter beschikking stellen van reeds getransfereerde bedragen door Gilbert aan de Reichsbank. Dreyse was hierover vrij scherp. In het Dawesplan staat, dat Gilbert voor de Duitsche valuta verantwoordelijk is en niets verbiedt hem, onjuist gedane transfers weder ongedaan te maken, zoolang Gilbert ze niet aan de betrokken regeeringen heeft overgedragen. Het standpunt, dat dit eerst in de laatste plaats aan de orde zou komen, nadat andere middelen als b.v. een assistentie van een of meer centrale banken uitgeput waren, achtte Dreyse met het oog op deze voorschriften van het Dawesplan geheel onjuist. Verder nog eenigen tijd over Parijs gepraat, waarover hij skeptisch blijft. Het duurt te lang en de regeling zal in tal van opzichten onbevredigend zijn. - - -Ga naar voetnoot234 Verder met Dreyse gesproken over een controle op de Devisen die, nu het hier aanwezige goud alleen geen 40% dekking meer vertegenwoordigt, voor de eerste maal noodig zal zijn. | |
[pagina 124]
| |
13 Bruins houdt kantoor aan de Reichsbank.
| |
[pagina 125]
| |
Amsterdam, 21 mei 1929Na 17 mei 1929 na de vergadering van het Direktorium dadelijk naar Holland vertrokken te zijn, en de Pinksterdagen in Wassenaar te hebben doorgebracht, had ik dinsdag 21 mei een vergadering aan de Nederlandsche Bank te Amsterdam, waarover elders bericht. Na de vergadering had Vissering mij nog te spreken gevraagd en spraken wij langen tijd in aanwezigheid van de andere leden der directie over de ontwikkeling in Duitschland, waarvan ik verslag deed, en ook over de nieuwe bank. Men was hoopvol op een vestiging in Amsterdam en had ook gehoord, zooals Tetrode mij dadelijk zeide, dat de leiding van de bank bij mij zou zijn. Ik sprak dit zeer categorisch tegen en zeide, dat ik integendeel ervan overtuigd was, dat deze taak aan een Amerikaan behoorde toe te vallen. Zij hielden echter vol, zonder helaas de bron te noemen. - - -Ga naar voetnoot235 | |
Berlijn, 30 mei 1929- - -Ga naar voetnoot236 Jay belde op, dien ik de cijfers over de deviezen gaf. Hij vroeg mij verder, of bij mijn weten Dreyse wel goed begrepen had, dat de order voor de deviezenaankoop gehandhaafd werd, waarop ik hem kon antwoorden, dat dit inderdaad het geval was. Wij spraken nog een oogenblik over het resultaat in Parijs, waar ten opzichte van de cijfers eenheid bereikt isGa naar voetnoot237. De zaak zal nu zoo gauw mogelijk beëindigd worden en voor de bank komt een organisation committee. Dit organisation committee zal o.a. over de plaats, waar de bank gevestigd zal worden, te beslissen hebben. | |
Amsterdam, 3 juni 1929Bij het begin van de vergadering der muntcommissieGa naar voetnoot238 in Amsterdam had ik Vissering een exemplaar van het bank-ontwerp gegeven met het verzoek, het dadelijk te laten multipliceeren, waarvan twee exemplaren voor mij. Vissering vroeg mij met hem te gaan koffiedrinken, waarbij wij langdurig over de bank gesproken hebben. Hij zei, dat naar zijn meening, indien Nederland in de bank moest worden vertegenwoordigd, ik dat moest doen, waarop ik antwoordde, dat naar mijn stellige meening, indien Holland maar één vertegenwoordiger kreeg, hij | |
[pagina 126]
| |
dat moest zijn, wat hem bij het lezen van het plan wel duidelijk zou worden. Van de hoofdlanden zijn de governors van de centrale banken lid van de board of directors en de director van ieder land moet zijn toestemming geven tot het doen van zaken van de bank in de betrokken landen, welke toestemming geacht zal worden de centrale bank te binden. Zoo zijn er meer bepalingen, die erop wijzen, dat het de president zal moeten zijn. Hij vertelde mij, kort geleden een bezoek te hebben gehad van de heeren Colijn en Van Aalst. Men had gehoord, dat vanuit Zürich een gebouw voor de bank aangeboden was en nu wilde Van Aalst het oude gebouw van de Handel-Maatschappij aanbieden voor niets doch onder voorwaarde, dat de bank al haar bankzaken door de Handel-Maatschappij zou doen. Vissering had hun gezegd, dat hij het denkbeeld, de bank in Holland te krijgen, zeer ondersteunde, doch verder van de bank nog niet veel af wist. Colijn, die commissaris van de Handel-Maatschappij is, was daarna naar Parijs gegaan, had daar met Stamp en enkele anderen gesproken en was op hun advies doorgegaan naar Londen, waar hij den heer Norman gezien had. Vissering vreesde een beetje, dat hij de belangen van de Handel-Maatschappij op den voorgrond zou hebben gesteld, waarop ik herinnerde aan het gebeurde met de uitgifte van de DawesleeningGa naar voetnoot239: Van Aalst had toen de eisch gesteld, dat ook Mannheimer aan het Nederlandsche consortium zou deelnemen, waarop men hem vanuit Londen verzocht had, zich hierover nader te willen uitspreken. Van Aalst had zich toen ziek gemeld, Bierens de Haan was gekomen, Mannheimer was niet toegelaten en Van Aalst, die aanvankelijk bedoeld was als lid van de Verwaltungsrat van de Industriebank, was vervangen door Patijn, waarover ik toen met Young een lang gesprek hadGa naar voetnoot240. Vissering zeide, zelf bij gelegenheid wel eens naar Londen te willen gaan, maar daar liefst een speciale reden voor te willen hebben en niet zoo maar. Hij wilde in ieder geval wachten, tot het rapport publiek was en tevoren eens in Den Haag gaan spreken, wat ik hem ook zeer aanraadde. Vissering vroeg nog, of ik inderdaad leider van de nieuwe bank zou worden, waarop ik hem zeide, dat ik geloofde, dat het aan een Amerikaan zou toevallen, wat mij in principe zeer juist leek. Hij was het hier niet mee eens. | |
Berlijn, 14 juni 1929- - -Ga naar voetnoot241 Schacht was 's morgens uit MariënbadGa naar voetnoot242 komen vliegen, had daarna verslag gedaan aan Hindenburg en de regeering, moest 's middags naar den tandarts en zou daarna weer terugvliegen. Hij vroeg mij mitsdien, met hem te | |
[pagina 127]
| |
14 Schacht neemt deel aan een vergadering van het kabinet in 1929. Van links naar rechts: minister dr. Joseph Wirth, secretaris-generaal van de Reichskanzlei, dr. Hermann Pünder, rijkskanselier Hermann Müller-Franken, Schacht.
| |
[pagina 128]
| |
lunchen in het Casino, waarbij ook Dreyse en Vocke waren, dan JensGa naar voetnoot243, die na zijn Abitur een beetje bij de bank werkt, en enkele directeuren en referenten. Schacht kwam mij op mijn kamer afhalen en was in high spirits. Hij reciteerde aan tafel een deel van een parodie op de conferentie, die hij in het Engelsch en Duitsch heeft gemaakt en die werkelijk heel grappig was. Ik moet zien, hem bij gelegenheid eens op schrift te krijgen. Daarna kwamen wij op de resultaten te spreken en het bleek dadelijk, dat hij zijn voornaamste Errungenschaft ziet in het feit, dat hij van het begin het resultaat, dat van tevoren vaststond, flink heeft gedisqualificeerd, zoodat ook in de andere landen, naar hij meent, de overtuiging is gewekt, dat Duitschland ook dit niet betalen kan en dat alles slechts provisoir is. Wij kwamen daarna op de bank te spreken, waarover hij eigenaardige ideeën heeft. Practisch is het, zooals hij zeide, een bank van Moreau en van mij. Wij zijn de hoofdbelanghebbenden en een juiste solutie zou zijn, Moreau het presidentschap van den board, Duitschland den Generaldirektor. Mocht dit niet lukken, dan voelde hij het meest voor een dubbel generaaldirecteurschap, een Franschman en een Duitscher, een vorm, die in Duitschland dikwijls tot gunstige resultaten geleid had. Ik veroorloofde mij op te merken, dat ik den indruk had, dat het bankplan al verder gevorderd was en dat deze overwegingen meer beteekenis zouden hebben gehad in een vroegere phase van het plan. Het organisation committee kon alleen bij 2/3 - later zag ik, dat het zelfs 3/4 is - meerderheid van het vrij gedetailleerde plan afwijken en al deze gedachten van Schacht zouden inderdaad belangrijke afwijkingen noodzakelijk maken. Ook over het executive committee zeide hij, dat dit hoofdzakelijk Fransch en Duitsch moest zijn. Ik zeide hem, dat ik gehoord had, dat er ook nog voor anderen, en misschien wel voor neutralen, plaats was, waarop zijn antwoord was: ‘Heeft Moreau u dat gezegd? Zoo niet, dan heeft het geen beteekenis’. Ik heb daarna met vrij grooten ernst uiteengezet, dat ik de bank geheel anders zag en veeleer een parallel zou willen trekken met het Haagsche Hof en de Volkenbond en dat deze gedachten ook in het plan gedeeltelijk verwezenlijkt zijn, maar nog voor verdere ontwikkeling vatbaar. Schacht wierp dit alles ver van zich en hiermede eindigde dit deel van het gesprek. Wij spraken verder nog over den toestand in Duitschland. Schacht prees Moreau en Quesnay, maar had harde woorden voor Gilbert en voor andere leden van ‘Uw’ co-ordinating board. Hierna kwam Schacht terug op den Generaldirektor van de bank en vroeg mij, wie het worden zou. Ik zeide, dat naar mijn meening het een Amerikaan zou worden en zei: ‘B.v. Gilbert’, waarop Schacht's antwoord was: ‘Wil ik u eens wat zeggen? Het allernoodzakelijkste bij de organisatie van de bank is, dat de spheer van de LuisenstrasseGa naar voetnoot244 volkomen ausgemerzt wordt. Hierbij sta ik waarlijk niet alleen’. De lunch duurde betrekkelijk kort, waarna wij weer naar de bank teruggingen. | |
[pagina 129]
| |
's Avonds gegeten bij mevrouw PetschekGa naar voetnoot245, een bridgediner, waarbij gespeeld o.a. met Luther, die er waarlijk geen klap van kan zoodat ik mij voor de dames schaamde. | |
Berlijn, 15 juni 1929- - -Ga naar voetnoot246 Daarna zeide hij [Vocke], eenigszins tot mijn verrassing, dat hij zich verplicht gevoelde mij dank te zeggen voor wat ik gisteren tegen Schacht gezegd had. Ik had in alle opzichten gelijk gehad en Schacht kon zich door zijn standpunt slechts moeilijker maken. ‘Ja wij hebben geen gemakkelijke tijd in Parijs gehad’, zeide hij. ‘Overigens moet ik u ook zeggen, dat wij allen u met groot leedwezen zullen zien vertrekken. U weet niet, welk een groote invloed u op Schacht gehad hebt, meer invloed dan een van ons allen’. Ik antwoordde, dat ik in de eerste plaats die lof niet kon aanvaarden en dat ik zelf allang het gevoel had, dat het hier eigenlijk al veel te lang geduurd had. Vocke zei, dat dit misschien wel zoo was, maar dat hij toch, wat hij gezegd had, volkomen moest aufrecht erhalten. | |
Berlijn, 29 juni 1929- - -Ga naar voetnoot247 Bij de lunch zat ik tusschen Hagen en Warburg, die beide belangstellend waren, wat ik zou gaan doen. Warburg vroeg mij, of men al voor de bank bij mij was geweest, waarop ik zeide, neen, doch het jammer zou vinden, indien ik er heelemaal buiten zou staan. Ik legde hem daarop uit, dat, wat mij het best zou lijken, zou zijn het lidmaatschap van het executive committee, wat evenwel tot voorwaarde zou hebben, dat Nederland twee plaatsen in den board krijgt, aangezien Vissering er per se in hoort. Warburg zeide, dat hij dit een prachtoplossing zou vinden, maar vroeg, wat ik dan nog verder zou gaan doen en kwam daarbij terug op vroegere besprekingen, zeggend, dat zijn firma eigenlijk nog altijd te weinig vertegenwoordiging in Holland had, alleen een kleine holding companyGa naar voetnoot248. Ik zeide hem, dat ik gaarne wat te doen zou hebben, doch liefst in een vorm, die niet in conflict kwam met het koninklijk commissariaat bij de Nederlandsche BankGa naar voetnoot249. Zijn antwoord was: ‘Daar heb je volkomen gelijk in’. - - -Ga naar voetnoot250 | |
[pagina 130]
| |
Berlijn, 3 juli 1929's Morgens belt Delacroix op, die o.a. voor de co-ordinating board-vergadering hier is. Tegen 12 uur komt hij bij mij en valt dadelijk met de deur in huis, nl. mijn eventueele positie aan de nieuwe bank. Hij zal, zooals hij zeide, zitten in de organisatie commissie en wil daarom reeds thans eens poolshoogte nemen. - - -Ga naar voetnoot251 Ik voegde er nog aan toe, dat ik mij een permanente functie alleen denken kon als lid van het Direktorium, door den board te benoemen. Een positie als chef van een department, te benoemen door den governor, zou ik stellig niet ambieëren, zelfs niet indien Gilbert het werd en zeker niet, als een ander Amerikaan, als Morgan, het zou worden. Delacroix zeide, dit volkomen te begrijpen. Hij vroeg mij voorts, of ik er met Schacht, dien hij dien morgen gezien had, al eens over gesproken had. Ik zeide, dit principieel niet te hebben willen doen, omdat ik in mijn positie in geen enkel opzicht aan Schacht verplichtingen wenschte te hebben. Delacroix meende echter, dat er wel een vorm voor te vinden was, die geen verplichtingen meebracht en raadde mij aan, het te doen. Het gesprek was hiermede afgeloopen en ik zeide hem nog, dat ik hoopte, dat ook tusschen Nederland en België spoedig de goede verhouding zou kunnen worden hersteldGa naar voetnoot252. Ik vertelde hem, dat de verkiezingen van heden in Holland wellicht tot een ander ministerie zouden leiden, wat hem zeer interesseerdeGa naar voetnoot253. Ik bracht hem tot aan de trap en onderweg kwam hij terug op de vraag, wie president zou worden. Hij zeide, dat Gilbert stellig uitgesloten was, zooals deze hem dien morgen ten overvloede nog eens uitdrukkelijk gezegd had. Morgan achtte mij minder geschikt en hij meende, dat na de categorische afwijziging van Schacht te zijnen opzichte, diens kansen inderdaad zeer gering waren. Immers voor alles dient vermeden te worden, dat de nieuwe bank begint met meeningsverschillen en benoemingen door meerderheden. Overeenstemming was volstrekt noodzakelijk, vooral waar het de leidende persoon aangaat. Eenigszins tot mijn verwondering hoorde ik voorts uit Delacroix' woorden, dat ook Gilbert Morgan niet in alle opzichten zou steunen. - - -Ga naar voetnoot254 | |
Berlijn, 6 juli 1929- - -Ga naar voetnoot255 Daarna vertel ik ook Schacht, op dezelfde wijze als aan Dreyse, omtrent het bezoek van Delacroix. Dreyse had hem hieromtrent nog geen mededeelingen gedaan. Schacht's reactie was, primo dat ook hij het idee van een Direktorium allang als alternatief had, dat, indien het daartoe kwam, ik er stellig in zou moeten | |
[pagina 131]
| |
zitten, dat hij evenwel niet van plan was, het initiatief in die richting te nemen, omdat hij niet wist, of dit niet eer schadelijk werken zou en het daarom dubbel op prijs stelde, dat Delacroix ermee gekomen was. Blijft het bij een executive committee, dan achtte hij een tweede plaats voor Holland voor het lidmaatschap van het executive committee voor de hand liggen. Overigens meende hij, dat voor de plaats van vestiging wel degelijk Amsterdam de grootste kans had. Tegen Brussel zou hij zich, ook na het gesprek met Delacroix, volstrekt blijven verzetten; ook hier zou de Duitsche tactiek zijn, Zwitserland aan te bevelen, waarna door de natuurlijke voordeelen van Amsterdam, deze stad vanzelf wel op den voorgrond zou komen. In dit verband prees hij zeer de Nederlandsche tactiek van terughouding. Schacht meende daarom, dat ik wel degelijk een den geheelen tijd vullende positie aan de bank zou moeten hebben en zeide, dat van Duitsche zijde dit slechts toegejuicht zou worden. | |
Wassenaar, 26 juli 1929Den vorigen dag Snouck opgebeld, hem o.a. zeggend, dat ik in Berlijn sterk den indruk gekregen had, dat Den Haag zeer favoriet was voor de conferentieGa naar voetnoot256. Hij had er nog niets definitiefs van gehoord. Het ochtenblad den volgenden dag bracht echter de bevestiging. - - -Ga naar voetnoot257 | |
Scheveningen, 23 augustus 1929Om 10 uur was ik bij Melchior, die mij zeide, dat hij mij namens Max Warburg de volgende vraag had te stellen. De firma was besloten, tesamen met Paul Warburg uit New York als leider der Manhattan bank een aparte firma in Amsterdam op te richten. De dagelijksche leiding zou berusten bij L. KeesingGa naar voetnoot258, vroeger procuratiehouder bij Kuhn, Loeb & Co., terwijl dr. Spiegelberg en Erich Warburg zich speciaal met de Amsterdamsche zaken zouden bezighouden, doch niet voortdurend daar zouden zijn. De bedoeling was, om, alhoewel het geen | |
[pagina 132]
| |
vennootschap was, toch een soort van Beirat in het leven te roepen onder voorzitterschap van Max Warburg en waarvan tevens zijn beide broeders Paul en dr. Felix lid zouden zijn. Melchior kwam mij namens Max Warburg vragen, of ik eveneens in dezen Beirat zou willen treden. Ik antwoordde, dat ik zeer getroffen was door dit vriendelijk aanbod, maar dat het voor mij op een buitengewoon ongelukkig moment kwam. In de eerste plaats moest ik het zeer dubieus achten, of ik, zoolang ik nog mijn functie in Berlijn heb, in een dergelijk internationaal doch in hoofdzaak Duitsch lichaam in Amsterdam zou kunnen intreden. Bovendien wilde ik hem wel vertrouwelijk zeggen, dat ik, alhoewel ik zelf hierop zeer weinig hoop had, en ook tegen de BISGa naar voetnoot259 uit hoofde van haar betrekkelijke kunstmatigheid wel bezwaren had, toch, zoolang de organisatie der BIS niet vaststaat, geen definitieve stappen zou willen doen, die in een andere richting wijzen. De opvatting nu is, dat het Dawesplan ongeveer 1 januari a.s. zal eindigen. Ik vroeg hem, of het plan bestond, de zaak al spoedig te beginnen. Zijn antwoord was ja: Paul Warburg was op het oogenblik nog in Europa en men wilde van zijn aanwezigheid gebruik maken. Ik zeide, dat ik het erg jammer vond hieruit te hooren, dat het niet tot 1 januari kon worden uitgesteld, wat mij aanging, waarop Melchior zeide, dat hij mijn standpunt begreep. Ik voegde er nog aan toe, dat er nog een ander punt voor mij was en wel het koninklijk commissariaat bij de Nederlandsche Bank. Ik zeide hem, dat ik hierover toch in elk geval nog eens met Vissering zou willen spreken. Ik betuigde hem nog eens, dat het mij speet, hem op het oogenblik geen ander antwoord te kunnen geven en hij herhaalde, dat hij alles volkomen begrijpen kon en het naar Hamburg zou overbrengen. Wij spraken nog over tal van andere dingen; het gesprek was buitengewoon plezierig. Het spijt mij erg, dat ik toen eigenlijk maar niet dadelijk aan Max Warburg geschreven heb. Ik was toen echter vol van de nota over de reserve requirements van de BIS, was voortdurend in touw met de conferentie en lag tusschentijds nog twee dagen in bed. Er kwam bij, dat ik eerst Vissering wilde spreken, wat mij pas op 28 augustus lukte. Ik vertelde Vissering van het aanbod en zeide hem, dat ik mij eenigszins afvroeg, of het met het koninklijk commissariaat aan de Nederlandsche Bank vereenigbaar was. Vissering zeide, dat hij het zeer zou toejuichen, omdat het heel wat beter was dan Van Gijn, die het vereenigde met allerlei geschrijf in de persGa naar voetnoot260. Ik ben er toen maar niet verder op ingegaan, aangezien de moeilijkheden, die ik voelde, uiteraard op geheel ander gebied lagen en inderdaad meer raken mijn verhouding met de regeering. Daarna zou ik eerst op 2 september naar Berlijn zijn gegaan, wat 4 september werd, denzelfden dag, dat ik tot mijn schrik de oprichting van de nieuwe firma in | |
[pagina 133]
| |
Amsterdam in de courant las. Ik had van Melchior begrepen, dat het nog wel eenigen tijd langer duren zou. 5 september 's morgens in Berlijn terug, heb ik Max Warburg dadelijk getelephoneerd en geschreven. Ik ben daarop maandag 9 september naar Hamburg gegaan en heb daar met Max Warburg en met ongeveer alle firmanten geluncht. Tevoren heb ik nog een kwartier met Max gesproken, van wien ik de indruk kreeg, dat hij een weinig teleurgesteld was, dat ik de zaak niet anders behandeld had, iets waarvoor eigenlijk ook wel reden bestaat. Hij begon met te zeggen, dat voor hun natuurlijk het voornaamste was geweest, dadelijk bij de oprichting mijn visitekaartje te hebben, en dat het nu eigenlijk moeilijk zou zijn zonder bijzondere reden mij later nog in den Beirat op te nemen. Ik antwoordde met een uiteenzetting van de redenen, waarom ik onmogelijk nu reeds had kunnen intreden en in ieder geval tot 1 januari a.s., als het Dawesplan afgeloopen was, zou moeten wachten. Ik zeide ook, uit Melchiors woorden begrepen te hebben, dat het er niet bij zijn in het begin niet van zoo groote betekenis was, waarop Max allengs bijdraaide en zeide, dat een dergelijke gelegenheid zich vermoedelijk wel binnen afzienbaren tijd zou voordoen. Dit was toch slechts een begin en nog andere dingen stonden op het program. In de eerste plaats een naamloze vennootschap voor Indische zaken, waarin het belang van het Soenda-Syndicaat onder leiding van HelfferichGa naar voetnoot261 zou worden ingebracht. Bij die gelegenheid zou ik dan zoowel in het college van commissarissen van deze zaak als in den Beirat kunnen intreden. Ik zeide, dat ik dit alles buitengewoon op prijs stelde en herhaalde nog eens, dat ik het betreurde, hem niet dadelijk iets te hebben laten hooren. Daarna kwam Melchior binnen en gingen wij al spoedig lunchen in de Übersee-klub, waar de firmanten dagelijks samenkomen. Teruggekomen in Berlijn heb ik Max nog een brief geschreven. | |
Den Haag, 29 augustus 1929Den volgenden dag, 29 augustus, nog een lunch bij von Zech. Het was wel amusant, als belangloos outsider iets van de conferentie mede te maken. Een dag, toen ik met Quesnay en zijn vrouw afgesproken had te gaan eten in Noordwijk en daarna bij mij in Wassenaar thee te drinken en ik hen daartoe om 6.30 uur ging halen, bleek Quesnay - het was een der belangrijkste dagen, de beroemde nacht van SnowdenGa naar voetnoot262 - pas om 10 uur te komen aanzetten en aten wij haast-je rep-je bij AnjemaGa naar voetnoot263, waarna hij weer dadelijk naar het Binnenhof vertrok. - - -Ga naar voetnoot264 | |
[pagina 134]
| |
15 Een pauze tijdens de eerste conferentie in Den Haag. Aan de koffietafel in het Kurhaus zitten dr. Breitscheid, minister van financiën dr. Hilferding, gezant Zech en Schacht.
| |
[pagina 135]
| |
Berlijn, 11 september 1929Schacht was den vorigen dag teruggekomen en ik heb 's morgens een lang gesprek met hem gehad. Hij heeft een weekje vacantie genomen in Wales en was ervoor en erna in Londen. Hij ontving mij met de woorden: ‘Ik ben blij u te zien, want u weet, u bent mijn candidaat voor de nieuwe bank en niet alleen van mij’. Toen ik hierop zeide, dat ik over mijn kansen vrij sceptisch was en met name twijfelde, of Norman voor mij geporteerd zou zijn, was zijn antwoord: ‘Da irren Sie sich volkommen’. Integendeel, ook nog bij een andere gelegenheid kort geleden had Norman zich zeer waarderend over mij uitgelaten. Schacht was er verder van overtuigd, dat de bank in Amsterdam komt en op het oogenblik is het eenige, wat hij te doen heeft, front te maken tegen Belgische pogingen om de organisatiecommissie in Brussel te krijgen. Ook Norman is hier niet voor en Schacht wenscht het per se niet. Hij schrijft vandaag aan Moreau om hem te zeggen, dat hij bereid is te vergaderen, waar men wil, Londen, Parijs of Berlijn, maar niet in een der candidaatsteden voor de bank en dat het verder tegen het plan is en tegen de protocollen van Den Haag, dat Jaspar de commissie zou convoceeren. De commissie is non-politiek en heeft zichzelve te convoceeren. Schacht is in deze zeer categorisch. Toen ik hem zeide, dat de Belgen zeer veel meer vertrouwen hebben in de kansen van Brussel, omdat de Duitsche delegatie zich in Den Haag min of meer in deze richting zou gebonden hebben, antwoordde Schacht dat hem dit ook ter oore was gekomen en dat hij juist dien morgen er in de WilhelmstrasseGa naar voetnoot265 langdurig over gesproken had, dat echter van de Duitsche delegatie niemand hiervan iets afwist. | |
Berlijn, 14 november 1929's Morgens vroeg laat Schacht mij vragen, bij hem te komen. Hij begint met mij het een en ander over Baden-BadenGa naar voetnoot266 te vertellen. Addis, die hij nog meer had leeren waardeeren, had bij de bespreking over den zetel tenslotte gezegd, dat hij voor zich van Londen afzag, maar dan ook meende, dat de BIS in geen der vroegere oorlogslanden moest komen, doch in een neutraal land. Schacht had hierop gezegd, dat Duitschland met het oog op de groote voordeden van Londen bereid zou zijn geweest over dit bezwaar, wat Londen aanging, heen te stappen, maar verder zich geheel bij Addis moest aansluiten. Daarna kwamen er nog enkele technische quaesties tusschen door, waarna Franck opstond en zeide, dat tot zijn leedwezen de heer Schacht politieke argumenten in de discussie gebracht had en dat daarom de Belgische delegatie zich moest terugtrekken. Deze holle dramatiek | |
[pagina 136]
| |
maakte een allergeksten indruk en het resultaat was, dat Addis verontwaardigd zeide, dat men nu alles zoo snel mogelijk moest afdoen, waarbij Reynolds zich geheel aansloot en de Franschen zeiden het aarzelend ook. Men had echter België de blow willen besparen, Holland te kiezen, waardoor Zwitserland definitief op den voorgrond was gekomen. In de volgende zitting was zonder stemming bij acclamatie Bazel bestemd. Het is naar Schacht's mening uitgesloten, dat op deze beslissing nog ter tweede Haagsche conferentieGa naar voetnoot267 zal worden teruggekomen. Het werk hier zal nog wel tot 1 april duren. Schacht was overigens zeer tevreden over het verloop. - - -Ga naar voetnoot268 | |
Berlijn, 15 november 1929Gisteren belde ik, naar aanleiding van de mededeeling van den heer Schacht, den heer Van Stirum op en zeide, dat ik graag eens een oogenblik met hem zou willen praten. Hij kon zich moeilijk vrijmaken en zeide daarom toe, bij mij te zullen komen, wat hij vanochtend om 11 uur deed. Ik vertelde hem, wat Schacht mij over de vergaderingen in Baden-Baden verteld had en kwam tenslotte op de quaestie van het te verwachten aanbod van Reynolds inzake de functie van agent de liaison en de kansen, die hierin opgesloten lagen voor een later aanbod voor het general managerschap. Ik zette hem uitvoerig de bezwaren uiteen en ook het nadeel, om met de functies in Holland te moeten breken. Bazel als woonstede achtte hij weinig aanlokkelijk. Een parallel met andere functies achtte hij in de eerste plaats aanwezig met DrummondGa naar voetnoot269. Hij erkende wel mijn bezwaren, doch meende, dat het aan den anderen kant voor Nederland wel van groote betekenis zou zijn, indien een van de hoofdfuncties van de bank in Nederlandsche handen kwam. Tenslotte zeide hij: ‘Laten wij de dingen bij hun naam noemen. U bent toch de eenige candidaat voor de opvolging van Vissering en deze quaestie komt vermoedelijk binnen enkele jaren aan de orde. Als overgang naar Bazel te gaan, lijkt mij in alle opzichten te verkiezen boven naar Holland terug te gaan, zelfs al moet u het koninklijk commissariaat om die reden laten varen’Ga naar voetnoot270. Ik antwoordde hem, dat ik de zaak zoo niet kon zien en integendeel vreesde, dat de candidatuur van TripGa naar voetnoot271 veel ondersteuning zou vinden, niet in de laatste plaats omdat hij katholiek is. Van Stirum zeide, dat alles wat hij gehoord had, hem den indruk gaf, dat het de vraag was, of dit zoo was, maar dat hij mij onder die omstandigheden in overweging zou geven om, voor ik definitief zou hebben te beslissen, eens te gaan praten met de | |
[pagina 137]
| |
heeren Ruijs de Beerenbrouck, De Geer en BeelaertsGa naar voetnoot272. In het aanvaarden van de functie in Bazel zitten naast voordeelen toch ook zooveel opofferingen, dat men volkomen gerechtigd is, aan deze ministers de vraag te stellen, hoe zij bij eventueel openkomen van het presidentschap der Nederlandsche Bank erover zouden denken. Ik zeide, den heer Van Stirum zeer dankbaar te zijn voor zijn suggestie. | |
Berlijn, 16 november 1929's Morgens bezoek van Van Hengel, met wien lang gepraat. Hij is categorisch als altijd en verwacht in Nederland van de hoofdfondsen nog een verdere daling. Verder heeft hij mij de heele geschiedenis verteld van zijn werkzaamheden aan de Rotterdamsche Bank en van KröllerGa naar voetnoot273, hoe hij Vissering al veel vroeger gewaarschuwd had, hoe hij zich verzet heeft tegen het steunen van de aandeelhouders en hoe hij tenslotte de Noord-Afrikaansche mijnen verkocht heeft, waarvoor hij 16 millioen gemaakt heeft van Van RietbeckGa naar voetnoot274, terwijl de Duitschers maar 6 boden en hij met 10 al heel blij geweest zou zijn. Rietbeck kwam er hem in Parijs tenslotte voor opzoeken en zij gingen samen naar Kröller, die in Genève was, waar de transactie tot stand kwam en Kröller hem tenslotte om de hals was gevallen uit dankbaarheid. Hijzelf was ook heel blij geweest, want deze transactie maakte zijn langer verblijf bij de Rotterdamsche Bank niet noodig. Wat hem nog steeds onbegrijpelijk gebleven is, is, dat, toen hij enkele maanden later van Kröller afscheid kwam nemen, deze tegen hem zei: ‘Mijnheer Van Hengel, het tafellaken is tusschen ons geheel doorgesneden, aangezien u mij gedwongen hebt, de Afrikaansche mijnen te verkopen’. Z.i. was Kröller weer precies in de oude fout vervallen, nu hij de mijnen in Chili zelf in combinatie wilde exploiteeren. Dit is alleen te doen met een fonds de boutique, dat hij nu nog minder heeft dan vroeger. De Rotterdamsche Bank had er leergeld voor betaald: de Nederlandsch-Indische Handelsbank, die in verre van goede handen is, kon op een goeden dag wel eens voor hetzelfde komen te staan. Suermondt was een kleine man, die alleen in de zaak gekomen was om Kröller naar de Handelsbank over te brengen. KehlGa naar voetnoot275 had hem verteld van de fusie van de Delibank en erg hoog opgegeven van de voordeelen, ook dat alles glad van stapel liep. Van Hengel zei, dat, als hij hem iets beter gekend had, hij er zeker op gereageerd zou hebben met de vraag: ‘hoeveel is dan het verlies’, wat de normale reactie op dergelijke uiteenzettingen is. Zoo had Philipson van de Sveriges Handelsbanken, toen hij hem vertelde, dat de eerste reorganisatie zoo goed van stapel liep, van Van Hengel ten antwoord gekregen: | |
[pagina 138]
| |
‘Wanneer komt dan de tweede’?, die ook inderdaad 6 maanden later gekomen was. - - -Ga naar voetnoot276 Hij gaf nog eenige staaltjes van z.i. volkomen gebrek aan reeël begrip bij de bankdirectieGa naar voetnoot277. Het gesprek was in sterke mate egocentrisch en ik heb mij in hoofdzaak bepaald tot toeluisteren en een aantal reserves, die hem slechts categorischer maakten. | |
Berlijn, 18 november 1929Traylor is in de stad gekomen en heeft lang met Schacht en 's middags met Gilbert gepraat. Morgan belt mij op om morgen met de Traylors bij hun te komen lunchen, doch zit Z.K.H.Ga naar voetnoot278 mij in de weg, wat heel jammer is. Om 6 uur ga ik naar Schacht toe en praat nog een half uur met hem. Schacht is zeer onder de indruk van de gemeenteraadsverkiezingen hier en in het landGa naar voetnoot279. Wat het sympathische aan de Hitlerianen is, is hun belangloos nationaal gevoel. Er is in hun kring veel idealisme. Hun winst en die van de communisten is uitsluitend een bewijs van het vele stuurloze en gährende, dat er nog in het Duitsche volk is. Schacht vreest zelfs, dat, indien er nu weer verkiezingen voor den Rijksdag zouden komen, er geen meerderheid voor het Youngplan zou zijn. Schacht zeide opnieuw, dat hij ons hier nog niet weg zag en voegde er ditmaal bij: ‘Het is geen politiek, dat ik dit zeg, maar ik zie het zoo en mijn voorgevoelens hebben mij nog nooit bedrogen’! 's Morgens was Sauerwein bij hem geweest, met wien hij een lang gesprek had gehad. Eerst had hij Sauerwein uitgelegd, waarom hij Quesnay nooit aan de bank zou kunnen accepteeren. Quesnay was 6 maanden lang de sterkste en knapste exponent geweest van het Fransche standpunt en nu zouden wij hem plotseling als belangloos en onpartijdig vertegenwoordiger van ons allen moeten accepteeren? Indien hij niet van nature het Fransche standpunt zou dienen, zou hij het zeker doen uit eigenbelang, omdat zijn toekomst uitsluitend ligt bij de Banque de France. De Fransen zijn in het wezen van de zaak ontzaglijke ‘Korinthenkacker’, wat Schacht ook met andere woorden aan Sauerwein gezegd heeft. Hadt gij, aldus Schacht tot | |
[pagina 139]
| |
Sauerwein, de 1650 millioen RM, die ik uit vrije wil aangeboden hebGa naar voetnoot280, aangenomen, dan zouden wij moreel in alle opzichten gebonden geweest zijn. Maar gij hebt meer willen hebben en inderdaad op papier meer gekregen maar met de verzekering onzerzijds, dat wij ervan overtuigd zijn, het niet te kunnen betalen. Gij zijt daarmede niet beter maar slechter af. De Reichsbank heeft eenige 100.000 marken verloren bij verschillende kleine faillissementen in de provincie. Gaat het zoo door, dan komt er nog wel eens een groote crisis en daarvoor moet de Reichsbank zich vrijhouden. Vandaar dat zij aan geenerlei steunactie voor de FavagGa naar voetnoot281 of iets anders heeft willen deelnemen. Gaat het zoo door, dan zou Schacht ook bijna gaan neigen tot de meening, dat het maar beter is binnenkort de Dawescrisis dan over enkele jaren de Youngcrisis te krijgen. Men kan de situatie in Duitschland thans niet pessimistisch genoeg aanzien. - - -Ga naar voetnoot282 Verder zegt Schacht mij, en zegt erbij, dat ik het Gilbert wel zeggen kan, dat hij nog altijd niet weer eens naar Gilbert is toegegaanGa naar voetnoot283 en dat vermoedelijk pas over een paar dagen zal kunnen doen, aangezien hij eerst zekerheid moet hebben, dat hij voor zijn woord kan instaan en de regeering hem niet weer, platweg gezegd, er tusschen zal nemenGa naar voetnoot284. Het blijkt opnieuw, dat de quaestie van de geheime clausule tusschen de Finanzminister, Kreuger en Dillon ReadGa naar voetnoot285, waarvan Gilbert mij op de hoogte had gesteld, en die ik aan Dreyse had medegedeeld, Schacht zeer hoog zit. Zooals Schacht zegt, is hem nog steeds niet duidelijk, wat de drijfveeren zijn bij de regeering. ‘Natuurlijk is Hilferding uitermate happig op geld, maar er blijft voor mij [Schacht] nog een onverklaarde rest, die mij eenigszins huiverig maakt. Er is zooveel in Duitschland, wat het licht niet verdragen kan’. Hilferding had in deze zaak Schacht categorisch gezegd, dat hij zich beperken zou tot het luciferscredietGa naar voetnoot286 en dat er in de overeenkomst niets anders stond dan wat de Reichsbank was medegedeeldGa naar voetnoot287. Hij heeft toen die geheime clausuleGa naar voetnoot288 er toch in gebracht en er de Reichsbank niets van gezegd en als Schacht het niet van Gilbert's zijde gehoord had, zou hij het vandaag nog niet weten. Wat Dillon Read bezielt, is duidelijk genoeg. Hij wil de pré hebben van een directe leening aan de Duitsche regeering. Ik laat in dit verband een woord vallen over een Morgan-leening, waarop Schacht reageert met te zeggen: ‘Dat is iets, waarheen ik het vanaf de eerste dag van de Parijsche conferentie heb willen sturen’. Dat Gilbert op het | |
[pagina 140]
| |
overleggen van de precieze financieele positie van de regeering zou blijven aandringen, gelooft Schacht niet. Het was voor Gilbert slechts een entrée en matière, waarbij de bewuste Dillon Read quaestieGa naar voetnoot289 het eigenlijk doel was. Een Morgan-leening zou voor Duitschland van groote beteekenis zijn. De Morgans zijn menschen, die niet om een zaak verlegen zijn, die hun eischen kunnen stellen en wier medewerking des te meer reliëf zou geven. | |
Berlijn, 5 december 1929Concert van Ruggeri, alias miss Rogers, een oude vriendin van Strong. Natuurlijk werd in deze dagen over Schacht's publicatieGa naar voetnoot290 enorm gepraat en eenigszins pikant was, dat de Schachts zoowel als de Hilferdings op 6 december bij de Morgans waren. Schacht vertelde mij, dat hij een paar uur tevoren met Hilferding nog een uitvoerig gesprek had gehad, waarbij Hilferding zich nog op het standpunt stelde, met geen Finanzreform te willen komen, voor het Youngplan was aangenomen, wat Schacht er tenslotte toe gebracht had, het memorandum te publiceeren. Hilferding zeide zijnerzijds, dat Schacht nog tot 7 uur bij hem had zitten praten, maar geen woord van het memorandum gezegd had, dat om 10.15 uur aan de couranten was gegeven en om 12 uur aan de regeering. | |
Berlijn, 7 december 1929Lunch in Esplanade met verschillende gasten, waarbij Rüfenacht de theorie ontwikkelde, dat het erg den schijn had, alsoof het heele memorandum afgesproken werk was met de regeering. De theorie is, dat het ten doel had, de positie van de regeering op de tweede Haagsche conferentie te sterken, terwijl de quaestie van de Finanzreform toch niet in een paar dagen tot oplossing kon worden gebracht. Ik vertelde het Schacht, die er zeer om lachte. Op den avond bij de Morgans zeide ik Schacht nog, dat hij eigenlijk een groot risico had genomen, doordat, wanneer men hem gezegd had, doe het zelf, hij dit na zijn memorandum wel had moeten doenGa naar voetnoot291. Zijn antwoord was: ‘Van één ding was ik zeker en dat was, dat zij dit niet zouden vragen’. - - -Ga naar voetnoot292 | |
[pagina 141]
| |
Berlijn, 9 december 1929Met Jay zeer uitvoerig Siemensstadt bekeken. Tot slot voor vertrek naar Holland nog naar Gilbert gegaan. Gilbert was zeer geïndigneerd over Schacht's memorandum. Allen, die op de Haagsche conferentie zijn geweest, kunnen slechts deze reactie hebben, dat Schacht een moreel niet te verantwoorden daad gedaan heeft. Nog daarlaten dat hij het plan valschelijk aanhaalt, wist hij bovendien zeer goed in Parijs, dat op alle punten, waarop met opzet de deuren opengelaten werden, de Duitsche regeering zou hebben toe te geven. Schacht had evenzeer op die punten al in Parijs een definitieve regeling kunnen maken, maar dan zou deze er niet beter uitgezien hebben dan de thans getroffene. Integendeel heeft Stresemann op verschillende punten nog het een en ander bereikt. Gilbert was zeer scherp over deze houding van Schacht. De man heeft hierdoor voor velen definitief afgedaan en doet zijn land er zeker geen dienst mee. Bij zijn explosief karakter staat het bovendien nog helemaal niet vast, dat hij met deze publicatie een vast omlijnd doel had anders dan wellicht een algemeen persoonlijk doel. Gilbert had blijkbaar de zaak zeer nauwkeurig nagegaan, want hij citeerde uit zijn hoofd verschillende gedeelten van het Youngplan, die op de zaak betrekking hadden en inderdaad wel den indruk gaven, dat Schacht's voorstelling van zaken op zijn minst eenzijdig was. Verder nog over allerlei dingen gepraat: de positie van Curtius, etc. - - -Ga naar voetnoot293 | |
Berlijn, 17 december 1929's Morgens belt Gilbert mij op, zeggend, dat hij niet weet, of Schacht op het oogenblik met hem praten wil, doch mocht dit het geval zijn, hij gaarne bereid is naar Schacht toe te gaan. Schacht, die dezer dagen uitermate bezet is, ontvangt mij om 5 uur. Ik breng hem Gilberts woorden over, waarop Schacht zegt, dat hij tegenoover mij geheel open spel wil spelen, en mij de bevoegdheid laat met Gilbert te spreken, zooveel als ik wil, maar verder liever niet direct met Gilbert in aanraking komtGa naar voetnoot294. Tot nu toe is gelukkig niet gezegd, dat Schacht in overleg met Gilbert handeltGa naar voetnoot295, noch dat hij met het dreigement van de waardevastheid van de mark was gekomen en Schacht wil trachten dit zoo te houden. Daarna vertelt Schacht mij, al loopend door zijn kamer, het volgende. Reeds sedert een jaar en meer is hij bezig, den minister van financiën tot rede te brengen. Zooals de zaak nu staat, heeft hij het Youngplan noodig om financieel uit te komenGa naar voetnoot296. De tegenpartij weet het en hiermede is hij bij de tweede Haagsche conferentie lamgeslagenGa naar voetnoot297. De ultimo leidt nu tot de grootste moeilijkheden en om deze te overbruggen | |
[pagina 142]
| |
zijn overleggingen gepleegd met Dillon Read om tot een eenjarig crediet te komen, waaraan toezeggingen aan Dillon Read voor latere leeningen verbonden zijnGa naar voetnoot298. Hilferding heeft niets willen doen en ook nu nog zijn de voorgestelde veranderingen van de Finanzreform niets dan een Finanzfeuilleton op lange zicht. Hij [Schacht] heeft de eis gesteld, dat, indien een leening wordt aangegaan, volstrekt verzekerd moet zijn dat men uit eigen kracht deze kan terugbetalen. Hij eischt hierom, dat in 10 maandelijksche raten van RM 50 millioen RM 500 millioen worden bijeengebracht, zoodat binnen een jaar het bedrag voor Dillon Read ruimschoots er isGa naar voetnoot299. Schacht zegt, dat men zijn memorandum heeft misverstaan, aangezien dit de volkomen hoofdzaak was. De beschouwingen over het Youngplan zijn eveneens zeer belangrijk en zullen weldra hun beteekenis hebben, maar op het oogenblik is het beslissende de financieele hervorming, ook om op de tweede Haagsche conferentie veilig te staan. Ik ga dadelijk naar Gilbert en vertel hem het een en ander. Gilbert is zeer dankbaar en zegt, dat hij het in financieele zaken met Schacht geheel eens is; wat zijn opmerkingen over het Youngplan aangaat, moest hij echter vasthouden aan zijn opvatting, dat Schacht alle recht mist, hierop op deze wijze in te gaan. In Parijs had hij niet meer kunnen bereiken en hij was het geweest, die met opzet de deuren had opengelaten om de regeering voor deze punten de aansprakelijkheid te laten dragen. Gilbert had ook bijzonderlijk bezwaren tegen de leening bij Dillon Read. Men bederft de toestand ermede. Dillon gedraagt zich al als fiscal agent van de Duitsche regeering en is niet van de juiste standingGa naar voetnoot300. Gilbert vroeg of Schacht geen mogelijkheid zag, de zaak uit eigen gelden te financieren zonder leening. Ik gaf hem dadelijk toe, dat een leening eigenlijk dwaasheid was. Schacht heeft goud en deviezen genoeg. De regeering heeft geen buitenlandsche betalingen te doen, een leening zou de toestand in januari nog maar kunstmatig ruimer makenGa naar voetnoot301. Gilbert wijst er ook nog op, dat een goudonttrekking aan Amerika, die licht van de leening een gevolg zou zijnGa naar voetnoot302, aldaar zeer ongaarne zou worden gezien. | |
Berlijn, 22 december 1929- - -Ga naar voetnoot303Schacht verbindt hieraan een tirade over de invloed, die hij van de | |
[pagina 143]
| |
Haagsche conferentie verwacht en zegt, dat hij het nog heelemaal niet zeker acht, dat de conferentie zal doorgaan. Hij heeft den laatsten tijd verschillende besprekingen met de regeering gehad en uit zijn woorden blijkt, wat trouwens later door de couranten bevestigd is, dat hij alleen mee wil gaan naar Den Haag, wanneer de regeering principieel de door hem in het memorandum genoemde quaesties aan de orde stelt. Geschiedt dit, dan is van beëindiging van de discussies in 14 dagen natuurlijk geen quaestie en is het inderdaad beter, de conferentie uit te stellen tot later. Schacht zegt dan ook, dat hij dit waarschijnlijk verwacht. Uit de latere berichten is gebleken, dat hij dit standpunt niet bij de regeering heeft kunnen doorzetten, wat op zich zelf gelukkig is, aangezien een poging tot heropening der discussie over de resultaten der eerste conferentie bij alle andere landen op volstrekte bezwaren zou gestuit zijn en de zaak nog maar moeilijker zou hebben gemaakt. Aan den anderen kant is het thuisblijven van Schacht natuurlijk zeer te betreuren. Hij heeft zich echter met zijn memorandumGa naar voetnoot304 wel zeer vastgelegd. Terugkomend op mijn kamer bel ik dadelijk Van Stirum op en zeg hem, dat wellicht de conferentie niet door zal gaan, dat althans sommigen in deze richting denken. Van Stirum had niets in dezen geest gehoord, ook niet aan buitenlandschen zaken. Hij gaat den volgenden dag naar Holland en zal pogen, zich nog even telefonisch op de hoogte te stellen. - - -Ga naar voetnoot305 | |
Wassenaar, 27 december 1929Gegaan naar Snouck Hurgronje, dien ik gecondoleerd heb ik met het overlijden van zijn moeder en verder het een en ander vertelde over de laatste rumoerige weken in Berlijn. Ik vertelde hem van de laatste uitingen van Schacht nopens de mogelijkheid, dat de conferentie wellicht niet door zou gaan, waarop hij zeide, dat er juist dien morgen een brief van Van Stirum was ingekomen, dat de regeering definitief besloten had naar Den Haag te gaanGa naar voetnoot306. |
|